14
Die zomer troffen Anne en Godfrey elkaar regelmatig, maar in het geheim. Ze betrachtte een discretie die eigenlijk tegen haar aard indruiste. In het verleden had ze met haar mannen te koop gelopen. Jeremy had net gedaan of hij zich daar niet aan stoorde, en misschien was dat ook wel zo, al hield hij graag het beeld in stand van een gelukkig echtpaar waarvan beide partners weliswaar een eigen leven leidden, maar elkaar en het buitenleven toegewijd waren. Anne was bang dat hij in lachen zou uitbarsten als hij achter haar relatie met Godfrey kwam. Om de Marks & Spencer-pakken, het opzichtige gouden horloge, de glimmend gepoetste schoenen. Jeremy was ondanks de mensen met wie hij omging een snob. Godfrey was er nog meer dan zij op gebrand om de verhouding geheim te houden. Hij moest er niet aan denken dat zijn vrouw of zijn kind erachter zou komen dat hij een minnares had.
Ze zette dus haar gewone leventje voort. Het was een hete, droge zomer en ze bracht lange uren werkend in haar tuin door. Haar voorhoofd werd zo bruin als leer en haar armen en hals zaten onder de sproeten, en ze had een keer tegen Godfrey gezegd: ‘Ik lijk wel zestig. Waar heb je zin in?’ Ze had een kwinkslag verwacht in de trant van ‘Ik val nou eenmaal op oudere vrouwen’, maar in plaats daarvan had hij gezegd: ‘Het is geen kwestie van zin in je hebben; het gaat om veel meer.’ En ze had hem geloofd. Aan het begin van de herfst had ze de vroege appels geplukt, ze in kranten gewikkeld en in dozen achter in de garage gezet. En ze verheugde zich nog steeds op de heimelijke afspraakjes.
Tegen het najaar was het verzet tegen de supersteengroeve ook toegenomen. Ze bleef erbij betrokken. Ze vond het leuk om vergaderingen bij te wonen waarvoor Godfrey was uitgenodigd. Vervuld van verwachtingsvolle opwinding stond ze dan voor de deur van een sjofel kerkgebouw in de wetenschap dat hij binnen was. Soms kon ze zijn stem horen, diep en monotoon, terwijl hij zijn standpunt verdedigde. Vaak betrof het technische details. Hij mocht dan op school geen studiehoofd zijn geweest, maar zijn hoofd zat vol statistische gegevens, en die kon hij foutloos opzeggen; net een kind dat een geliefd versje opdreunt. Ze vond het heerlijk om hem in het openbaar het vuur na aan de schenen te leggen.
De mensen in de actiegroep dachten dat ze wel erg op Godfrey Waugh gebeten was.
‘Kom nou toch, meisje,’ zei de man met het schapengezicht dan tegen haar. ‘Je hoeft het toch niet zo op de man te spelen?’
Tijdens deze confrontaties bleef Godfrey altijd beleefd. Als ze samen waren, spraken ze nooit over de steengroeve. Ze had de indruk dat hij zich veilig voelde bij de schijn van antipathie tussen hen. Zijn vrouw zou nooit geloven dat hij zou kunnen vallen voor een agressieve helleveeg met een grote mond.
Ze had hen een keer samen gezien, hem en Barbara. Het kind was er ook bij. Godfrey had een van zijn uitgeputte steengroeven aan de Wildlife Trust gedoneerd, als kern voor het nieuwe natuurreservaat. De afgravingen waren onder water gezet en in meertjes veranderd. De directeur van de Wildlife Trust had verwachtingsvol gesproken over rietaanplant en het inrichten van broedplaatsen voor waadvogels. Godfrey had een groot geldbedrag beschikbaar gesteld voor de realisatie van de plannen, maar had kort daarvoor ook een officiële aanvraag voor de bouwvergunning ingediend voor de supersteengroeve bij Black Law, waardoor bij de Wildlife Trust enige verwarring was ontstaan. Waar was Godfrey Waugh op uit? Was de achterliggende gedachte bij zijn genereuze donatie misschien dat hij hiermee de weg effende naar de nieuwe steengroeve? Anne had geen antwoord op deze vragen, maar ze betwijfelde of Godfrey zo doortrapt was.
De verdenkingen ten aanzien van Godfrey Waughs motieven wierpen een schaduw over de feestelijkheden ter gelegenheid van de opening van het nieuwe natuurreservaat. Anne hoorde toevallig een medewerkster van de Trust, een conservatieve dame van het platteland in een kasjmier mantelpak, tegen een ander zeggen: ‘We hadden een grote feesttent willen neerzetten, maar onder deze omstandigheden leek dat... nou ja... niet echt gepast.’
Het was lunchtijd, begin oktober, en warmer dan op de meeste zomerse dagen. Het natuurreservaat lag op een plek in het laagland. Vlakke velden strekten zich uit tot aan de kust. Hoewel een dijk, aangelegd met afval van de steengroeve, de zee aan het oog van de gasten onttrok, was de aanwezigheid van het water onmiskenbaar door een glinstering aan de horizon en de weidse hemel.
Het op de dijk grazende vee keek neer op de festiviteiten. Een van de afgravingen stond al onder water en had wilde eenden, meerkoeten en waterhoenders aangetrokken.
Anne arriveerde laat, met opzet, om de toespraken te ontlopen, en mengde zich onder de mensen die uit een van de gebouwen van de steengroeve waarvan een bezoekerscentrum was gemaakt naar buiten stroomden. Het was blijkbaar tijd voor de openingsceremonie. Tussen twee armetierige, pasgeplante boompjes had men een lint gespannen. Mettertijd zou dit de ingang van de parkeerplaats worden. Ze herkende het achterhoofd van Peter Kemp en glipte tussen de mensen door tot ze vlak achter hem liep.
‘Wie hebben ze voor het ritueel gestrikt?’
Geschrokken draaide hij zich met een ruk om. ‘Lieve hemel, mens. Je bezorgt me zowat een hartstilstand.’
‘Nou, welke beroemdheid mag het lint doorknippen?’
‘Die snotaap van een Godfrey Waugh.’ Peter trok een gezicht. ‘Om te kotsen, vind je niet?’
‘Ik heb gehoord dat jij ook tot de kapitalisten bent toegetreden. Ben je niet voor jezelf begonnen? Een adviesbureau, als ik het wel heb.’
‘Ach, nou ja, dat is anders.’
‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘Is dat niet altijd het geval?’
‘Je zou wat aardiger tegen me moeten zijn, Anne. Ik heb misschien werk voor je. Goedbetaald werk. Ik heb namelijk het contract binnengesleept voor het milieueffectonderzoek voor het Black Law-project.’
‘Ga weg!’ zei ze. ‘Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?’ Ze was diep onder de indruk. ‘Hadden ze niet liever iemand met een gevestigde reputatie?’
‘Ik ben de beste, Anne. Meer hoefden ze niet te weten.’ Hij zweeg even. ‘Dus je voelt niks voor die baan?’
‘Ik mis de benodigde papieren.’
‘Maar praktijkervaring heb je genoeg. Ik ben ingehuurd om het rapport op te stellen en ik kan aannemen wie ik wil.’
Ze stond er nog steeds over na te denken, zich eigenlijk af te vragen wat Godfrey ervan zou denken, toen de aandacht van de verzamelde bezoekers werd gevraagd. Felicity Waugh werd aan de hand van haar vader naar voren geleid. Ze was een mollig, ouderwets meisje met hamsterwangetjes en lang, met een krultang bewerkt haar. Hij gaf haar een tuinschaar en ze probeerde het lint door te knippen. Dat was niet makkelijk, want de schaar was bot. Uiteindelijk hielp Godfrey haar door zijn handen over de hare te leggen. Er werd luid geapplaudisseerd.
Godfrey liep terug naar een vrouw die vooraan tussen de toeschouwers stond. Dat moest zijn vrouw zijn. Anne proostte op het natuurreservaat met een glas lauwe witte wijn en bekeek de vrouw.
Anne had voor zichzelf een verhaal verzonnen over Barbara Waugh. Ze had zich haar voorgesteld als een gezette, onaantrekkelijke vrouw. Godfrey had haar waarschijnlijk op de middelbare school leren kennen. Hun huiselijk leven was oninteressant, de conversatie beperkt. Ze hadden waarschijnlijk geen seks meer gehad sinds de conceptie van het wonderkind, en in haar verbeelding was het dochtertje het enige wat het echtpaar nog gemeen had.
Anne zag onmiddellijk dat ze de plank volkomen had misgeslagen. Om te beginnen was Barbara een geduchte rivale. Ze was chic gekleed, schitterend gekapt. Ze had jukbeenderen waarvoor heel wat vrouwen een moord zouden doen en licht gepermanent haar. Vergeleken met haar voelde Anne zich een onverzorgd scharminkel.
Terwijl ze hen nog stond op te nemen, wisselden Barbara en Godfrey enkele woorden, waarna Barbara over het gras op Anne toe kwam lopen. Heel even vroeg Anne zich nijdig af of Godfrey zijn vrouw toch over hun relatie had verteld. Nu ze de vrouw had gezien, bezag ze die in een heel ander licht. Misschien had hij louter op geheimhouding aangedrongen om zijn media-image als respectabel man in stand te houden. Misschien waren zij een van die misselijk makende stellen die geen geheimen voor elkaar hadden. Ze bereidde zich voor op een scène.
Maar het bleek dat Barbara alleen maar aardig wilde zijn. Ze glimlachte aarzelend. Anne bespeurde nervositeit, onmiskenbare gespannenheid. De woorden volgden elkaar te snel op. De glimlach maakte plaats voor een frons, een zenuwachtig trekje dat een gewoonte leek te zijn.
Ze is een neurotische trut, dacht Anne triomfantelijk, blij dat ze haar in een hokje kon plaatsen en overspoeld door een superioriteitsgevoel. Ze bedacht dat zij van Barbara geen competitie te duchten had. Nu ze zo dicht bij elkaar stonden, was duidelijk te zien dat ze ongeveer even oud waren. Barbara moest tegen de veertig zijn geweest toen ze het kind kreeg.
‘Mevrouw Preece, zou ik even met u mogen spreken...’
‘Maar natuurlijk.’
‘Ik wilde u alleen maar vertellen hoeveel bewondering ik heb voor het werk dat u doet. Het milieu is ontzettend belangrijk, vindt u niet?’
Anne moest al haar zelfbeheersing te hulp roepen om niet te laten merken hoe verbijsterd ze was. Dat was wel het laatste wat ze had verwacht. ‘O ja, beslist,’ zei ze, Barbara’s toon licht nabauwend. Ze keek over de schouder van de vrouw naar Godfrey, die afwezig naar de koeien stond te staren. Ze kon zien dat hij in paniek was.
Barbara vervolgde ernstig: ‘Ik wilde u graag zeggen dat mijn man noch ik gepikeerd zijn over uw verzet tegen de steengroeve bij Black Law. Wij zijn overtuigde voorstanders van natuurbescherming, en als uit het onderzoek blijkt dat er problemen te verwachten zijn, kan ik u verzekeren dat het project geen doorgang zal vinden. We zouden niet wachten op een hoorzitting.’
‘Juist.’ Anne wist niet wat ze anders moest zeggen. ‘Nou, hartelijk dank.’ Ze was er beduusd van, want hoewel haar mening dat Barbara een neurotische trut was ongewijzigd was, klonk de vrouw duidelijk oprecht. Ook vond ze het vreemd dat Barbara met zoveel kennis van zaken over een bedrijfskwestie kon spreken. Godfrey had haar naam nooit genoemd in verband met de zaak en Anne had haar beschouwd als een degelijk huisvrouwtje dat thuisbleef en sokken waste en zich niet bemoeide met de financiële zaken van haar man.
‘Bent u betrokken bij het bedrijf van uw man?’ vroeg ze. Misschien ging Barbara een paar keer per week naar het kantoor om wat klusjes te doen.
‘We zijn partners. Niet dat ik na de geboorte van Felicity een actieve rol heb gespeeld, maar Godfrey overlegt altijd met mij. Vroeger was het anders. Ik ben opgegroeid met het bedrijf. Mijn vader was de eigenaar van onze eerste groeve in Slateburn. Na ons trouwen heeft hij zich teruggetrokken en hebben wij het bedrijf overgenomen. We hebben het niet gemakkelijk gehad. Het was een hele klus en we moesten lange dagen maken om de zaak draaiende te houden. Maar als ik er nu op terugkijk, was het eigenlijk best een leuke tijd.’ Ze glimlachte. ‘Het werd natuurlijk nog leuker toen ons gezwoeg geld begon op te leveren en we op adem konden komen.’
Ze leek zich geheel in haar gedachten te verliezen. De gespannen frons kwam terug en ze friemelde met het papieren servetje dat ze in haar hand hield. Net of ze een stickie staat te draaien, dacht Anne, al was dat niet echt haar stijl.
Anne vroeg zich af waarom hij nooit had gezegd dat hij met de dochter van de baas was getrouwd. Misschien zorgde de eenzame strijd op weg naar succes voor een beter verhaal. Ze nam het hem niet kwalijk. Zelf verzon ze ook altijd verhalen over haar verleden. De werkelijkheid was veel te oninteressant.
Ze stonden zwijgend tegenover elkaar. Ze werden omringd door gepraat en gelach. Er was inmiddels heel wat lauwe wijn gedronken. Boven het geroezemoes uit hoorde ze Peters stem, helder als die van een schooljongen, zijn dictie perfect.
‘Neville! Nou, dit is heel aardig verlopen, vind je niet? Je kunt tevreden zijn.’
Langholme was een kleine plaats, en ze kende Neville Furness van naam. De zoon van Dougie die naar de universiteit was gegaan en zichzelf een hele pief vond. Rentmeester voor Holme Park Estate, waarna hij was geronseld door Slateburn Quarries omdat hij naar verluidde iemand was die met de grootgrondbezitters kon praten. Kort daarna was de deal tussen Godfrey en de Fulwells tot stand gekomen. Ze had hem ontmoet toen hij in een van de arbeidershuisjes op de Estate woonde. Ze had er een gewoonte van gemaakt om met haar hond te gaan wandelen op een tijdstip dat hij vaak ging joggen, had geprobeerd een gesprek met hem aan te knopen, maar daar was niets uitgekomen. Ze had geprobeerd erachter te komen of hij een vrouw had, maar dat was kennelijk niet zo. Ze werd zich er opeens van bewust dat Barbara Waugh dezelfde kant op keek, maar terwijl Anne met bewondering het donkere, gespierde lichaam opnam, zag ze in Barbara’s blik vijandigheid en vrees.
Barbara stak haar hand uit en pakte Annes arm vast.
‘Kom een keer bij me langs,’ zei ze, ‘op Alderwhinney. Dat is de naam van ons huis. We wonen nog altijd in Slateburn. Iedereen kan je vertellen waar het ligt. Ik zou graag met je willen praten. Kom op de koffie. Of kom een keer lunchen. Maakt niet uit wanneer. Ik ga bijna nooit de deur uit.’
Dit was bijna letterlijk wat Godfrey had gezegd toen hij het de eerste keer over zijn vrouw had gehad. Ze zei geen gedag. Ze kuste Anne vluchtig op de wang en rende terug naar Felicity. Anne keek haar stomverbaasd na.
Misschien had ik moeten gaan, dacht Anne. Ze drukte de laatste paal de grond in. Morgen zou ze terugkomen met de kwadraten. Dat had best amusant kunnen zijn. Ik zou natuurlijk alsnog kunnen gaan, zogenaamd om Barbara te informeren over de voortgang van het onderzoek. Zo ver weg lag Slateburn niet. Ik vraag me af wat Godfrey daarvan zou denken.